Gemeente rond de kerk van Ammerstol

Het gezicht en de informatiebron van onze gemeente op het internet

1929 – Flessenpost

Flessenpost uit 1929

Bij de grote verbouwing van 1967 zijn er gedichtjes en verhaaltjes onder een kerkbank gevonden (in een fles verstopt) van een achttal schilders en timmerlieden die tijdens de strenge winter van 1929 werkzaamheden hebben uitgevoerd in de kerk. 

1929

’t Wintert, ’t wintert, wat een strop
’t wintert door en ’t houd niet op
’t Is nu reeds de 4e Maart
En het vriest nog steeds ontaard
Ieder hunkert naar den dooi
Maar de Lek zit wonder mooi
De ooren vriezen van je kop
Winter, Winter, houdt toch op

De stijl van ’t schrift is wel wat raar
Maar de nieuwe spelling is nog niet klaar

Maar bij al die narigheid
Werden wij plotseling verblijd
Door een boodschap van de kerkeraad
Het klonk krachtig en kordaat
De kerk moet wat opgeknapt
Zie maar dat je het handig lapt
Maan de Jong en de Gebr. Band
Namen kwasten en schrappers ter hand
Bij dat geschrap ondervond men alras
Dat de preekstoel en de heerenbank van eikenhout was
Deze bank was afkomstig van de ambtsheer van Hardenbroek
Zat onder de verf zo dik als een koek
Ook het hek bleek uit de oude kerk afkomstig te zijn
Hij paste bij de rest zowel in kleur als in lijn
Baas Kok sprak ik sta jullie borg
Dat is werk voor monumentenzorg
Wij hebben toen zaag en schaaf gegrepen
En de boel vermaakt naar ’t plan van Pepe
We stoken in de kerk dat ’t naar is
Gelukkig dat de boel haast klaar is
We stoken de kerkeraad nog arm
Maar in de kerk is’t lekker warm
Zo’n kerk is wel een prachtig ding
Als ’t altijd maar als nu hier ging.
De leus der kerk is “Vrede op aard”
Want anders is’t geen stuiver waard
Wanneer gij deze regels vind
Onthoud dan dit mijn beste vrind
Dat ieder mensch hier op deez aard
Zijn medemensch, d’’ellende spaart
’t zij welk volk, ’t zij welk bloed
naastenliefde ’t hoogste goed

Zoals je hier onder ziet
Ik ben dichter Speenhof niet
‘K zal liegen als het anders was
ik heet Mar van As
Geb. 15 september 1905

Ammerstol, 4 maart 1929

Ik moest een rijmpje maken
over ’t verfwerk van de kerk.
We hadden af staan spreken
dus kon ik mijn woord niet breken
‘k had liever niet gedaan
Ik dacht maar ’t zal niet gaan
Ik zal het dus probeeren,
mischien dat ik ’t nog leeren,
Mooi zal mijn rijm niet zijn
maar lezer doe wat water in de wijn,
al zoo werd er besloten
alhier met meer dan zes,
de rijm dan in te sluiten
onder de vloer in ’n flesch
al voor mijn nageslacht
die er nooit op hebben gewacht
en er misschien om lacht.
Het verfwerk was erg schraal
maar dat was geen wonder
Als verf 49 jaar heeft gezeten
dan is het wel versleten.
De mooie eiken nerf
zat toen ook vol met verf.
Maar ’t was rottig en kapot
dat was een jammer lot.
En toen op een keer
kwam er gelukkig een heer
die zei ‘k wild zien gerestoreerd
Die grap ging aan
En ’t werd gedaan
En ’t werd betuigd zeer toe gejuigd.

We hebben het van de verf ondaan
En zagen alle mooier aan Het eikenhout is eikenhout.
’t is buiten minder koud
Het eikenhout en de borden aan de muur
heeft al een langen levensduur.
Zoo ver als wij werden gewaar
In 1929 al twee honderd twee en vijftig jaar
Dus nageslacht voor een aardigheid
maakt nog iets, voor een langer tijd?

Het oude gaat u voorbij
Het nieuwe komt vanzelf
Wij hoopen dat er vrede zij
ook onder ’t blauw gewelf
Wij wenschen u een mooie kerk
in geestelijken zin
en dat steeds groeit het vredeswerk
’t is nu nog maar ’n begin
Er zijn nog zooveel kerken
waar heerst de zelfzucht
Zoo lang dit in de wereld blijft
daar is een poppenklucht
Een wereld kan wel beter zijn
van goede materialen
maar als de zelfzucht heerschen blijf
waar zou u die dan halen ?
Bouwt ieder dus aan eigen ziel
al naar zijn beste krachten
dan moet de oorlog er vandoor
en zal u beter wachten !

P.S.
Hiermede is mijn rijm gedaan
Het werk is nog niet klaar
Maar ‘k moest me haaste ’t was mijn plicht
Anders kon de vloer niet dicht
H. de Jong Sr

Den Lezer heil !

1929, 2 maart hebben we gedacht
om voor het nageslacht
in een flesch gevuld met gedichten
u eens even toe te lichten.
Hoe dit werk wordt verricht
vindt je verder in dit gedicht.
Allang reeds wilden de kerkheren
De kerk weer eens restaureeren
Diep hadden ze in hun zak getast
en alles bij elkaar gepast.
En met het begin van ’t jaar
hadden ze ’t zaakje voor mekaar.
Dit zij dan even toegeprezen
dat aan H. de Jong en Gebrs. Brand
het schilderwerk was toegewezen.
Zodat in volle eendracht
het werk werdt volbracht.
Ook de knechts van Kok die werkten er an
want Kok die was de timmerman.

Een toevlucht was dit bedehuis
want buiten was het lang niet pluis
Want zoals nog nooit te voren
heeft het dit voorjaar toch gevroren

De Lek die zat al weken dicht
Zoiets vergeet je dan ook niet licht
De werkloosheid die was groot
En steeds nog hooger stijgt de nood
Maar wij hebben in de warme kerk
de gehele winter plentie werk
Wij kunnen zingen nog en fluiten
terwijl de oostenwind waait buiten.
Dus zijn wij dan zonder zorgen
de geheele winter opgeborgen.
En nu tot slot nog maar één ding.
‘k wil schrijven van de ontwapening.
Hugenholtz, de dominee van de kerk
is voorzitter van het het vredeswerk.
Dus hopen wij wanneer gij dit moogt zien
er in uw tijd geen oorlog meer mag wezen.
Zoo hopen wij dat in de lengte der dagen
zijn werk vruchten mogen dragen.
Nog even zij hierbij vermeld
dat alles naar waarheid is verteld.

2 Maart 1929
A.M. Brand
Schilder Ammerstol
Ammerstol, 2 maart 1927

Geschreven ter herinnering aan het restaureren en opschilderen van deze kerk

Aan de vinder,

Is men gaan zitten om te dichten, maar niet weet hoe men beginnen zal
heb dit zelfs nooit gedaan dan is dat vanzelf een lastig geval.
Ik wil u vertellen van deze tijd en over ons werk
gezamelijk verricht in deze kerk.

’t Was op een vrijdag, den eerste van Maart
toen we allen om de groote kachel stonden geschaard.
om ons te verwarmen tegen de felle kou.
Je zult wel denken, hoe heb ik het nou.
Was het dan om die tijd nog zoo koud ?
Ja, goede vrienden, wij verbranden zelfs het hout,
uitgebroken uit den toren.
waar pas een nieuw uurwerk was ingezet
om ons te verwarmen.
Nou, ik gun je de pret.

Laat ik je tusschen twee haakjes, even vertellen
misschien zal je er ons om benijden.
dat men op de rivier de Lek, ja overal
nog volop schaatsen kon rijden.
Maar om terug te komen op wat ik wou gaan zeggen
er werd toen voorgesteld om deze flesch met rijmen
op deze plaats te liggen
waarin in ’t kort, en ieder op zijn wijs,
iets zegt hier over ’t werk en het langdurige ijs.

Dit is toen ook gebeurd, en ik wil hierbij vermelden
dat dominee Hugenholtz: een van de vredeshelden
Die strijder tegen menschenmoord en onrechtvaardigheid
door zijn welsprekendheid, voor ons den tijd heeft voorbereid
naar beter toekomst, naar meer geluk en vree
hier predikant was, en velen streden mee
om ons nageslacht voor zulk een ellende te sparen.

Zoals wij hebben beleefd, nu geleden ruim tien jaren
die groote slachting, die lage volkrenmoord
waarvan gij uit ’t verleden toch wel eens hebt gehoord.

Nu menschen eindig ik, het ga u allen goed
De kurk moet op de flesch, zoodat ik wel eindigen moet.

A. Brandt Gzn
Ammerstol

De strenge winter 1 maart 1929

Dit is een winter die ons lang zal heugen
Ook nog in laat’re d’uwe tijd
Wat ik hier schrijf, dat is geen leugen
Het valle ernst aan u geweid !!
’t Begon met Nieuwjaar te vriezen
Zoo koud als ’t zelden is geweest
Wij hadden heel gauw in de smiezen
En zijn toen naar de Kerk gesjeest
Geen kou kon ons hier deeren
Geen armoe of ellend
C.Kok moest de Kerk repareeren
De schilders met de kwast present
Wij werkte eraan met zen achten
Vijf schilders en drie timmerlui
Toen kwam er plots één op de gedachte
En gaf aan’t schilderen de brui
Hij zei: We moesten elk een versje schrijven,
Dat het nageslacht dit lezen zal. Als iemand hier soms nog mocht vinden
Is’t leven voor ons toch niemandal.

Geschreven door Gerrit Brand,
1 maart 1929
Geboren 1906 te Ammerstol
Schilder

p.s.
O nageslacht die dit geschrift zal lezen
Zal denken, die zullen er ook wel niet meer wezen
Gij zult onze gedichten misschien verachten
Maar denk erom dat wij u wachten