Gemeente rond de kerk van Ammerstol

Het gezicht en de informatiebron van onze gemeente op het internet

‘Mijn heldere afgrond’

Voor het blad van de Hoeksteen: “Samen” heb ik het volgende stuk geschreven. Ook na herlezen blijft het een dierbaar verhaal. Ik deel het graag opnieuw (met de Gemeente rond de kerk van Ammerstol).

Een aantal edities geleden van “Samen” heb ik het boek genoemd van Christian Wiman, ‘Mijn heldere afgrond’. Het is momenteel mijn meditatieboek. Christian Wiman is een dichter en hij schrijft als een dichter in korte teksten, die je zowel afzonderlijk als in hun samenhang kunt lezen. Zij zijn ook kort omdat Wiman aan een ernstige ziekte lijdt, waardoor hij niet veel tijd heeft aan één stuk om door te schrijven. Zijn boek is een goede metgezel, omdat de wijze waarop hij zichzelf heeft ontdekt als gelovige voor mij heel herkenbaar is. Hij ontdekt dat hij een gelovig mens is. Het is geen keuze, maar een toelaten van wat echt bij hem hoort en wat ook bij mij hoort. Ik heb ooit, lang geleden, wel eens geprobeerd om niet te geloven, maar dat is niet gelukt. Ik ben een gelovige. Maar dan begint het pas. Wat is dat geloof dan? Wie is God dan voor mij? Heeft God te maken met wat mij overkomt? Met wie ik ben?

De titel van het boek komt terug in een gebed aan het einde van het eerste gedeelte (pag 23):

‘Heer, ik kan u alleen benaderen door middel van mijn bewustzijn, maar een bewustzijn kan u alleen benaderen als een object, dat u niet bent. Ik heb niet de hoop u ooit te ervaren zoals ik de wereld ervaar – direct, ogenblikkelijk – toch wil ik niets liever. Ja, zozeer honger ik naar u – of bewijst dit dat u hongert naar mij? -, dat het is alsof ik u zie in de zwarte bloem die rouwende nabestaanden vormen naast een graf dat ik niet ken, in het binnenste van sintels als een stralende bijenkorf, in de kale weelde van een winterse boom waarvan elke twijg oplicht zwaar van sneeuw.

Heer, heer, hoe helder is de afgrond binnen in dit “alsof”.’

(vertaling: Willem Jan Otten)

God is geen object, doet zich zo niet aan ons voor en is zo niet te kennen, zoals wij de dingen kennen om ons heen, de mensen die wij ontmoeten, zien, horen, waarnemen, omhelzen en zo vasthouden in een moment van zeker weten dat wij voor elkaar bestaan. De dichter hoopt daar ook niet op, hij legt zich daar bij neer, en kan dat ook weer niet. Wie gelooft blijft hongeren en verlangen God te zien. Uit liefde? Uit vreugde? Uit wanhoop? Ik weet niet of ik met Wiman in die honger van hem, van mij, de honger kan zien van God naar ons. Ik ervaar wel dat dit verlangen zowel onrustig maakt en onophoudelijk doet vragen en tegelijkertijd vredig is en een stil gemoed oproept.

Het is of de dichter dit gebed in de winter heeft geschreven, de beelden die volgen, zijn zwart wit geschilderd: de in het zwart geklede, rouwende nabestaanden rond een graf, gloed in zwarte sintels, sneeuw op zwarte twijgen, zodat wij ook de kou voelen van het verlangen, de kilte die het hart doet verlangen naar warmte: het rouwen dat ook een teken van liefde is, het gloeien van de sintels, de weelde van de eenzame boom in de winter.

‘alsof ik u zie’ zegt de dichter, in kou en warmte, zwart tegen wit, een eenzame blik op een troostrijk beeld. Een heldere afgrond, God, die een glans legt over alles wat wij meemaken, ook het toevallige, absurde, pijnlijke en zinloze, en in die glans verborgen blijft. Een diepte waarin een mens zich mag verliezen.

 

Ds. Roel Braakhuis

 

Categories: Geen categorie

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *