Als wij het hebben over de vrije wil, dan gaat het om de vrijheid om te kiezen tussen goed en kwaad. Die keuze kent twee momenten: een vermogen om te onderscheiden tussen goed en kwaad en het aanvaarden van wat goed en wat kwaad is.
Zo leerde Luther dat tijdens zijn studie als augustijner monnik. Onderscheiden en aanvaarden. Goed en kwaad, in gelovige taal: waar de genade werkzaam is en waar niet.
Een monnik zoekt een leven van volmaaktheid, waarin hij van ganser harte en vrij kiest om goed te leven met God, zijn naaste en zichzelf. Een monnik zoekt door zijn leefwijze van bidden, werken en studeren naar het leven dat goed en gezegend is. Luther merkt dat hem dat niet lukt, hij is niet uit één stuk, hij kiest niet van harte en uit zichzelf wat goed is.
Dat geldt voor alle monniken en ook voor ons. Wanneer het dan eens mis gaat, dan is er de biecht om weer met een schone lei te beginnen. Tot wanhoop van zijn biechtvader is dat voor Luther niet voldoende. Hij heeft in vrijheid gekozen voor dit leven en hij heeft zich er vrij voor gemaakt door geen gezin te stichten, geen maatschap-pelijke carrière na te streven, maar hij raakt steeds meer verstrikt in een slecht geweten en gevangen in de gedachte dat het niet gaat lukken. Zijn gekozen vrijheid maakt hem steeds meer onvrij.
Deze paradox, deze tegenstrijdigheid in het leven zelf waar vrijheid dwang wordt, is een belangrijke ervaring in het leven van Luther. Hij ontdekt dat hij uit zichzelf – en die toevoeging is belangrijk – niet tot een goed en gezegend leven komt. Hij blijft een zondaar en daaruit kan hij niet ontsnappen. Het hoort bij mens te zijn, dat het goede wel gewild wordt en niet gedaan en het kwaad niet gewild wordt maar wel gedaan, om Paulus te citeren. Bij Paulus vindt Luther zijn ziel weer terug.
Het is de vraag of wij de innerlijke noodzaak van Luther nog kunnen herkennen om een zuiver en volmaakt goed leven te leiden. Kennen wij nog schuld en schaamte? Of kennen wij die alleen maar, wanneer anderen dat van ons ontdekken. Keuren we goed van onszelf wat we stiekem doen en gaan we ons pas schamen als een ander ons daarop aanspreekt. Komt die schaamte dan voort uit gezichtsverlies in de ogen van de ander, terwijl we eigenlijk vinden dat we niets verkeerd hebben gedaan? Of kunnen we erkennen dat we fout zaten en zit de schaamte en schuld in onszelf?
Dit is een bijna letterlijk citaat uit het werk van Luther over de vraag of goede werken bijdragen aan ons heil en geluk. Kortom kennen wij het verlangen nog van Luther om goed te leven en de ervaring hoe weerbarstig het goede leven zelf is.
Ds. Roel Braakhuis
Categories: Geen categorie